-Antorin, kelder onder de Westertoren-
-16 mei-
-ochtend-
(Danya) (note to self: mana count = 15)
Ik lig op mijn rug in een boot, die drijft op de rivier. Mijn hand steekt in het water en groet de kabbelende stromen met een lome handbeweging. De stromen schrikken en vloeien uiteen, en komen daarna even opgewonden weer terug. Ik voel het leven, de speelsheid in het water. Plotseling hoor ik een luide stem. Ik schrik en draai me om. De boot kiept om en ik beland in het koude water.
Mijn ogen vliegen open terwijl ik wakker schrik. Waar is het water? vraag ik me nog net af, wanneer er een diepe, sterke basstem verkondigt: 'Strijders van Antorín, hoor mij, want ik ben Vition.' Vition! denk ik geschrokken.
Meteen daarop volgt een koele, melodieuze altstem: 'Zij die strijden voor de prijs, die Vition en mij, Nura, willen bewijzen van hun kracht, één dag is voorbij en het toernooi verloopt langzaam.' Langzaam? vraag ik me af. Langzaam? Hoezo? Wat mij betreft gaat dit toernooi niet langzaam. Ik zit hier opgesloten in een kelder met twee mensen die mij allebei gisteren tot moes wilden hebben en daarna mij uit de ingestorte toren gered hebben. Hoezo langzaam?
De basstem breekt dwars door mijn verbaasde gedachten heen voor het vervolg van zijn boodschap: 'Wij zullen jullie uitdagen, u gevaar tonen.' Gevaar? Welk gevaar is dat? Als de goden al met gevaar aan komen zetten, dan moeten wij mensen helemaal oppassen, waarschijnlijk! schrik ik.
'Dit is jullie prijs. Degene die hem aanraakt kan hem opeisen.' De koele vrouwenstem klinkt nu zo verleidelijk als klotsend water in een beker voor een dorstige maar kan zijn. Die prijs wil ik hebben! weet ik.
'Er is echter een beperking. Degene die de prijs opeist moet staan op de lichamen van de verliezers. Een toren moet gebouwd worden van de lichamen van de overwonnenen.' Wat moet, dat moet dan maar. Alles voor die prijs, besluit ik. Zelfs verraad.
'Nu, haast u, vecht met al uw macht.' Macht. Hmm, mooi woord! Macht. Ik proef de smaak op mijn tong, voel de tinteling in mijn vingers.
'TEN AANVAL!' De bas dreunt door mijn lichaam, en de trillingen laten een energie achter, een energie die ik al een tijd niet meer gehad heb. Ik voel hoe mijn magie terugkeert. Ik voel hoe mijn wonden van de val genezen. Verrukt spring ik op. Ik voel hoe kracht in me stroomt, ik ruik de geur van de mensen tegen wie ik moet vechten, vechten om de prijs. Ik hoor het kloppen van mijn hart, mijn jachtige ademhaling, terwijl mijn lichaam zich klaarmaakt om te vechten. Ik proef bloed. Bloed? Verdwaasd zuig ik op mijn tong. Ja, bloed. Ik heb op mijn tong gebeten.
Ik hoor gerammel achter me. Vlug draai ik me om. 'Hallo!? Hallo! Iemand daar?' roept het kind, Quinn, nu. Ja, iemand daar, denk ik. Maar of je daar blij mee moet zijn? Ik grijp al naar water als ik plotseling iets voel tintelen op mijn gezicht, iets voel spelen met mijn haren. Een heel zachte tinteling, nog maar net voelbaar voor mijn zintuigen. Nieuwsgierig draai ik me om terwijl ik achter me Quinn hoor zuchten van teleurstelling. Ik pak mijn tas en zachtjes sluip ik richting de plek waar ik frisse lucht voel, zo zacht dat noch Quinn noch Myr het gehoord kan hebben. Als daar een uitgang is, besluit ik, zal ik ze nog niet verraden. Ik geef ze een kans, ik val ze niet aan. Maar ik ga ze niet helpen. Wie weet in hoeverre ik hen kan vertrouwen als er bij mij al zoveel bloeddorst is losgebroken?
Ik kan de frisse lucht nu ook ruiken: de bedompte lucht van de vochtige kelder lijkt wat minder te worden. Opgewonden loop ik nu verder. De frisse koelte neemt toe en mijn stappen worden sneller. Plotseling voel ik hoe de vloer verandert, rechter wordt. Een druppel valt boos op mijn hoofd terwijl ik de eerste stap zet in de stenen gang. Een tunnel! Vreugde barst in me los en ik ren op volle kracht de tunnel door. Het kan me niet meer schelen of Myr en Quinn iets horen. Gevecht, ik kom eraan! Goden, ik kom eraan! PRIJS, IK KOM ERAAN!
Na een lange tocht knal ik bijna tegen de deur aan het eind van de gang aan. De schok slaat me uit mijn roes en maakt me alert, mijn zintuigen op scherp. Ik zoek de klink met mijn hand en duw ertegen. De deur blijft waar hij is en hoe hij is: potdicht. Ik rammel eraan. Op slot, dat is duidelijk. Op slot en ik heb geen idee waar de sleutel is. Boos schop ik ertegen. Hij geeft niet mee, nog geen duim. De kelder is ver terug, ongeveer een mijl, schat ik. Zover teruglopen, nee, dat is geen optie, voel ik. De overwinningslust laait hoger op. Teruglopen? Echt niet! Niet naar een plek zonder uitgang, niet naar Quinn en Myr, ik wil niemand meer vertrouwen. Overwinnen doe je alleen. Overwinnen doe ik alleen.
Maar hoe kom ik hieruit? Ik denk hard na en beweeg niet, zo ingespannen zoek ik naar ideeën, aanwijzingen om een uitweg te vinden. Maar ik kan niks bedenken. Verwoed begin ik de muren te betasten, op zoek naar een gat, een scheur, een ruwe steen, iets! Mijn hart springt op als ik inderdaad een scheur vind, maar mijn vreugde ebt gauw weer weg als ik erachter kom hoe groot –of beter hoe klein- hij is. Het is een scheur van ongeveer een el lang, maar maar een duim breed. Daar pas ik pas doorheen als mijn botten water worden! Ik glimlach vlug bij de uitdrukking. Die was populair op de Academie. Ach, de Academie… mijn glimlach wordt dromerig bij de herinnering. Als mijn botten water worden.. wat een mooie tijd was dat. Als mijn botten water worden, als mijn botten water worden, de uitdrukking blijft rondmalen in mijn hoofd terwijl ik tegen de muur ga zitten, met de scheur tegen mijn rug. Als mijn botten water worden! besef ik plotseling. Mijn botten moeten water worden, of tenminste buigzaam als water! Maar hoe? vraag ik me af. De magie kolkt in me rond, als een gekooid beest maakt het me duidelijk dat magie er is om gebruikt te worden, om met een ritueel het onmogelijke mogelijk te maken. ‘Als mijn botten water worden!’ fluister ik, terwijl ik mijn ritueelspullen uit mijn tas haal.
Ik plaats een kaars voor me, bij de spleet. Met mijn tondeldoos steek ik hem aan. Ook zet ik mijn kom met runen voor me neer. Daar moet zeker water in komen bij het ritueel, besluit ik. Wat voor water? Ik kan moeilijk hier om een kan water gaan vragen, zoals ik bij mijn vorige ritueel met Myr gedaan heb. Het flesje om mijn nek bevat ook veel te weinig water om van enig nut te zijn. Maar dat water vind ik later wel. Eerst de andere componenten, besluit ik. Stukken steen uit de scheur, dat sowieso, als symbool voor mijn botten. Maar botten alleen zijn niet genoeg. Ik pak een mes uit mijn tas en stroop mijn mouw op. Ik ga op mijn knieën op de vochtige, koude vloer zitten. Wijst de magie me de weg? Ik heb in ieder geval een idee waar ik het water vandaan kan halen…
Ik begin te spreken, zachtjes. ‘Elumia, begenadigde koningin der elementen! U geeft vuur zijn verzengende gloed! U geeft aarde haar vaste onverzettelijkheid, lucht haar ijle vluchtigheid! U geeft water zijn vloeiende buigzaamheid!’ Mijn stem groeit krachtiger en krachtiger, en klinkt schor, bezeten. ‘Mardok, majestueuze vorst der magie! U geeft de vonk om elementen te buigen, te sturen! U geeft de kracht om elementen in elkaar te vervloeien! Bij uw verheven verbintenis, Elumnia, Vrouwe der elementen, Mardok, Heer der magie, vraag ik, Danya Zomerschoon, uw nederige dienaar, u beiden: laat mijn botten in water overvloeien! Geef mijn lichaam die soepelheid die het nodig heeft voor een uitweg uit deze gang van robuuste steen! Laat het golvende water, het element van mijn magie, laat het water met mijn lichaam stromen, vloeien, door die spleet! Geef mij de kans u te dienen, edele Mardok, geef mij de kans u beiden te dienen met mijn bloed!’
Vastberaden pak ik het mes en zet het op mijn linkerarm. Ik haal diep adem en druk het mes naar beneden terwijl ik met een grote haal in mijn arm snijd. Ik hap naar lucht terwijl de pijn door mijn arm, door mijn lichaam trekt. Ik houd mijn arm boven de kom met de stenen en knijp met mijn rechterhand er wat extra bloed uit. De pijn verbijtend wacht ik tot het bloed op, over, in de steen zit, terwijl af en toe een kreun van pijn aan mijn lippen ontsnapt.
Wanneer ik vermoed dat het goed genoeg is, reik ik naar de magie, de magie die al in het ritueel vloeit, vrijelijk stroomt. Met een klein zetje stuur ik een gedeelte van de magie rond, het water zoekend, het water dat in de muren, in de vloer van de tunnel zit. Met een tweede zetje stroomt die magie naar mij toe, de kom in. Schor fluisterend besluit ik met: ‘Zoals dit bloed van mij uit de steen vermengt met het water, laat zo ook mij, uw trouwe volgeling, soepel worden tot water, vervloeien tot een vorm waarmee ik het strijdveld kan bereiken, waar ik u kan dienen met mijn bloed, waar ik voor u kan strijden, voor u beiden!’
(OC: hier stop ik 10 mana in) (note to self: mana count: 5)
(OC: hoeveel mana wordt er precies aangevuld? wat je in het gevecht verbruikt hebt? wat je sinds het begin van de rpg verbruikt hebt?)
(OC: ik DACHT dat we op het plein stonden? Maar ja, nu sta ik toch al in je post, Veerle, dus whatever...)