-Antorín, huis van dokter Tossiha-
-14 mei-
-Laat in de ochtend-
(Tania)
De toast kraakt als ik een hap neem, kruimels vallen op mijn shirt. Ik neem een slok uit de grote kop, en voel de hete thee mijn lichaam binnenstromen. Heerlijk die thee, ik houd van thee. Na een paar happen is de toast op en zit ik vol, ik drink de kop leeg en zet mijn servies op de tafel.
Nadat ik helemaal bijgekomen ben, komt de vrouw van de dokter de kamer binnenlopen. Ohja, die was er ook nog… Ik vraag me af wat er nu moet gebeuren, want nu zijn er twee mensen die weten dat er een meisje in deze kleren, met deze jongen, rondloopt om tegen het kwaad te vechten. Gelukkig weten ze mijn echte identiteit en mijn woonplaats niet.
De vrouw begint te praten. Ik realiseer me dat ze eigenlijk best een beetje op de vrouw uit mijn droom lijkt, dat vind ik een beetje raar…
“Hoi meid, hoe gaat het met je? Heb je lekker gegeten?” Vraagt ze vriendelijk. Ik mag haar wel, ze heeft een lief gezicht en ziet eruit alsof ze van iedereen zou kunnen houden en voor elke zwerver die ze tegenkomt zou zorgen. Beetje sneu is dat eigenlijk, maar ik vind haar geweldig.
Ik antwoord: “Dank u wel, vrouwe. Ik waardeer uw vriendelijkheid, en heb erg genoten van dit ontbijt. Weet u misschien hoe het met mijn vriend gaat?”
Ze glimlacht, ik had ook niets anders verwacht. “Geen dank, lief kind. Ik zorg graag voor je,” zegt ze. “maar ik weet niet hoe het met hem gaat. Ik zal het even aan mijn man vragen, hij is in de keuken. Wacht even ik ben zo terug.” Ze loopt de kamer uit, terug naar de keuken. Er klinkt een kort gesprek uit de keuken en de dokter wandelt rustig naar me toe. Hij zegt dat hij eventjes zal kijken, met een ietwat gestrest gezicht. Hij loopt naar Khetai en trek zijn dekens omhoog. Hij bestuurt hem een paar minuten terwijl hij wat in zichzelf praat. Dan kijkt hij op. Zijn gezicht staat bezorgt. Ik sta op, de deken die ik over me had liggen valt op de grond. Net iets te luid zeg ik: “Wat is er?” Maar de dokter blijft stil. Dit is niet oké, dit is echt niet goed.
Mijn ogen zijn vochtig als ik op de deur klop. De dokter staat naast me en legt zijn hand op mijn schouder, hij zegt dat het wel goed komt. De deur gaat open en ik zie Khetai’s moeders bezorgde gezicht. Ze zegt niks. Ze weet niks te zeggen.
De dokter legt uit waar Khetai is, hoe het met hem gaat en hoe hij in deze situatie gekomen is. Het is stil, er rollen tranen over de wangen van Khetai’s moeder. Ik heb geen idee hoe ik moet reageren en wat ik moet doen, ik kijk naar de grond met een kop van schaamte. Hij ligt in coma.
De vogels fluiten, de zon staat hoog. Uitgeput zit ik op een stoel in Khetai’s kamer en ik kijk naar het bed waar Khetai op ligt. Hij heeft nog steeds niet bewogen, geen woord gezegd. Ik maak me vreselijk veel zorgen over hem en heb geen idee wat ik nu moet doen.
Natuurlijk is dit niet waar ik me zorgen over hoor te maken op dit moment, maar gelukkig had de dokter wat andere kleren voor me. Ik wil echt niet dat Khetai’s moeder of ook maar iemand anders me zo zou zien. Als dat zo zou zijn wordt mijn geheim ontrafeld en zou ik niet meer vrij kunnen leven! Maar dit was niet het geval… gelukkig. Alleen er is nu een klein, redelijk groot, probleem. Ik moet zo meteen naar huis. Wat moet ik daar in godsnaam zeggen? Dat ik een goede vriend heb en met hem tegen het kwaad vecht, maar dat hij nu in coma ligt? Nee, dat zullen ze leuk vinden! Shit, dit is eigenlijk helemaal niet slim. En nu ik erover na denk, heb ik vanmiddag een afspraak met Heer Schelpkneus… Dus ik moet echt naar huis!
Ik sta op en loop naar Khetai. Mijn lippen komen na een paar uur in beweging, en fluisteren een paar woorden naar mijn vriend toe: “Khetai, het spijt me zo, dit is echt mijn schuld… Ik weet niet wat ik moet doen, maar ik moet nu meteen naar huis anders kom ik nog erger in de problemen…” Mijn hand woelt door zijn haren heen, ik twijfel even en geef hem dan een kus op zijn voorhoofd. Ik pak mijn tas en mijn andere kleren van de stoel en zet het raam open. Mijn ogen turen door de takken van de boom voor het raam heen, maar ik zie niemand. Ik kijk even om naar Khetai en spring dan uit het raam.
Mijn voeten gaan zo hard als ze kunnen, ze schieten heen en weer over de grond en nemen me mee terug naar huis. Mijn gedachtes zijn leeg, mijn verstand staat op nul. Ik ren.
Dan sta ik stil. Ik sta onder aan de heuvel, ik hoef alleen nog maar naar boven en dan ben ik thuis. Mijn verstand heeft nog steeds niet bedacht wat ik tegen ze moet zeggen. En ook niet wat ik in godsnaam met mijn bruidegom moet doen. Ik ken die gast verdomme niet eens! Misschien moet ik eerst even rustig nadenken voordat ik naar binnen ga. En ik moet zeker niet in paniek raken.
Ik neem plaats op de boomstronk die ergens verloren op de heuvel ligt. Mijn spullen op de grond, het rare jasje uit. Ik heb het warm gekregen van dat geren, dat moet ik echt nooit meer doen. Volgende keer gaat de pony mee. Oké, denk Tania, denk. Ik ben vanmorgen weggeweest en niet meer teruggekomen. Het is nu middag en ik heb de kleren van iemand anders aan. Ik heb straks een afspraak met de man waar ik mee ga trouwen. En ik ben er niet. Wat zeg je dan tegen je ouders? Ik merk dat ik in de stress schiet, er is echt geen goed excuus hiervoor, en vader gaat alles uit me halen om te weten waar ik was.
Als ik doorkrijg dat ik inmiddels rondjes ben gaan lopen, in plaats van op de boomstronk uit te rusten, ga ik op de grond liggen. Handen onder mijn hoofd, ogen dicht. Relax Tania, relax. Misschien kan ik zeggen dat ik verdrietig was omdat ze me zomaar hadden uitgehuwelijkt aan een gast die ik nauwelijks heb gezien, laat staan ken. En omdat ik zo boos tegen ze uitviel. Dus ik dacht ik ga wat eerder weg en haal een lief ontbijtje voor ze. Dat is best een goed idee! Er verschijnt een grijns op mijn gezicht. Zie je wel, ik kan best nadenken, als ik maar rustig blijf. Oke, dus ik was weggegaan MAAR… ? Voor mijn neus werden spullen uit de winkel weggejat en ik kreeg de schuld? Zou kunnen, maar het is onlogisch en ze kunnen het navragen. Of ik liep naar de stad, maar ik struikelde en viel met mijn hoofd op een steen waardoor ik buiten mijn bewustzijn raakte? Ja, dat is het! Dus uhm, iemand vond me en bracht me naar zijn huis om te rusten en had me schone kleren gegeven. Dat is best een goed plan.
Opgelucht sta ik op en pak mijn spullen van de grond. Ik wikkel de kleren een beetje in elkaar, want deze kleren kent mijn moeder niet en dan gaat ze zeuren. Klaar om mijn ouders voor te liegen loop ik de heuvel op en klop aan op de deur.
Het warme water stroomt langs mijn lichaam, ik spoel de zeep af en zet de kraan uit. Terwijl ik mijn handdoek pak en me afdroog, herhaal ik de gebeurtenis van net even in mijn hoofd. Er zijn zoveel leugens langsgekomen in het gesprek wat ik had met mijn ouders dat ik ze beter even op kan schrijven. Ik loop naar mijn kamer om me aan te kleden, maar pak eerst een velletje papier en begin te schrijven:
14 mei
Ik kwam terug van Antorín, omdat ik boodschappen voor het ontbijt wilde doen. Waarom? Ik voelde me schuldig omdat ik zo naar tegen vader en moeder heb gedaan en dat goed wilde maken. Dus ik ging vroeg weg en liep naar de stad. Maar toen gleed ik uit en viel op de grond in de modder, mijn hoofd raakte een steen. Ik raakte buiten mijn bewustzijn en heb daar een poos gelegen. Een voorbijganger heeft mij gevonden en meegenomen naar zijn huis, waar ik schone kleren en wat te eten kreeg. Daar mocht ik ‘s ochtends uitrusten en ben daar gebleven tot in de middag, daarna ben ik alleen in de schone kleren terug naar huis gelopen.
Maar eigenlijk ben ik midden in de nacht in mijn pak naar Khetai gerend, maar is hij aangevallen door dieven ofzo. Hij had een mes door zijn borst en ligt nu in coma. Ik hoop echt heel erg dat het goed met hem gaat, want het is mijn schuld.
Niemand mag dit blaadje ooit vinden, anders zit ik heel erg diep in de problemen. Ik stop het blaadje in mijn dagboek, wat ik in een achtervakje -wat niemand ooit vindt-, in een laatje onder mijn bureau stop. Ik draai de sleutel van de la om en leg de sleutel weer onder mijn kussen. Zo, dat wordt nooit gevonden! Denk ik bij mezelf.
Nu moet ik me maar eens aan gaan kleden, want ik heb straks een afspraak met mijn toekomstige man. Ik zucht, dit is dus waar ik totaal geen zin in heb.