We zijn in Antorín, een grote stad in de buurt van de kust. Ten noorden van Antorín is een groot bos, vlak buiten de stadsmuur. Ten zuiden ligt de zee, op 3 dagreizen afstand. Ten oosten, op 2 dagreizen afstand, ligt het Resh á Hoc gebergte. In het westen is er niet veel, grasland dat uiteindelijk overloopt in zanderige stranden bij de zee.
We bevinden ons op het marktplein, waar we het geschreeuw van de kooplieden horen en de gekleurde rokken van de groepjes meisjes die samen inkopen gaan doen het beeld opvrolijken. Verschillende waren liggen op de kraampjes, en we horen in de verte het gelui van de klokken, hoog boven in de wachtposten aan de poorten van de stad. De zon schijnt, en het is een mooie dag voor de markt.
Enkele edelmannen te paard komen statig voorbijgereden, en een paar straatschoffies maken ruzie om een gestolen appel. Op een terrasje zitten twee dames met mooie rokken te genieten van een drankje, terwijl hun heren een praatje maken met de barman. Een paar vogels vliegen over, ver in de lucht. Het is een mooi plaatje.
-Antorín marktplein-
-12 mei-
-Middag-
(Lilithu)
Rustig zit ik op een boomtak, verborgen voor nieuwsgierige ogen, verstopt tussen de bladeren. Ik kijk naar het gerommel onder me. Het lijkt erop dat de ruzie die die jochies hadden over de appel in een gevecht zal uitlopen. Sloom pak ik een appel uit mijn tas en maak ik een fluitend geluidje. Als de jongetjes naar boven kijken laat ik de appel vallen, en verbaasd vangt een van de twee jongetjes hem op, uit automatisme. Dolgelukkig kijkt hij omhoog, om me te bedanken, maar natuurlijk ziet hij niks. De jochies drentelen nog een poosje verbaast om de boom heen, totdat ze hun vriendjes zien en wegrennen. Ik doe mijn ogen dicht en geniet van de zon.
We bevinden ons op het marktplein, waar we het geschreeuw van de kooplieden horen en de gekleurde rokken van de groepjes meisjes die samen inkopen gaan doen het beeld opvrolijken. Verschillende waren liggen op de kraampjes, en we horen in de verte het gelui van de klokken, hoog boven in de wachtposten aan de poorten van de stad. De zon schijnt, en het is een mooie dag voor de markt.
Enkele edelmannen te paard komen statig voorbijgereden, en een paar straatschoffies maken ruzie om een gestolen appel. Op een terrasje zitten twee dames met mooie rokken te genieten van een drankje, terwijl hun heren een praatje maken met de barman. Een paar vogels vliegen over, ver in de lucht. Het is een mooi plaatje.
-Antorín marktplein-
-12 mei-
-Middag-
(Lilithu)
Rustig zit ik op een boomtak, verborgen voor nieuwsgierige ogen, verstopt tussen de bladeren. Ik kijk naar het gerommel onder me. Het lijkt erop dat de ruzie die die jochies hadden over de appel in een gevecht zal uitlopen. Sloom pak ik een appel uit mijn tas en maak ik een fluitend geluidje. Als de jongetjes naar boven kijken laat ik de appel vallen, en verbaasd vangt een van de twee jongetjes hem op, uit automatisme. Dolgelukkig kijkt hij omhoog, om me te bedanken, maar natuurlijk ziet hij niks. De jochies drentelen nog een poosje verbaast om de boom heen, totdat ze hun vriendjes zien en wegrennen. Ik doe mijn ogen dicht en geniet van de zon.